Nieuws maart 2019
Internetconsultatie wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap - Oprenting ODV - Hypotheekrente geen aftrekbare alimentatie
Internetconsultatie wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap
Met ingang van 1 januari 2022 worden schulden hoger dan € 500.000 aan de eigen vennootschap in box 2 belast. De wetgever beoogt hiermee het aangaan van excessieve schulden bij de eigen vennootschap te ontmoedigen.
Achtergrond
Belastingplichtigen met een belang van minimaal vijf procent in een vennootschap kwalificeren als aanmerkelijkbelanghouder. Voordelen behaald uit hoofde van deze hoedanigheid worden als inkomen uit aanmerkelijk belang in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. Het tarief in box 2 bedraagt in 2019 nog 25%, maar wordt in 2020 en 2021 verhoogd naar 26,25% respectievelijk 26,9%. Om uitstel van belastingheffing te bewerkstelligen kan de aanmerkelijkbelanghouder door middel van leningen liquide middelen onttrekken aan de vennootschap. De wetgever wil een einde maken aan deze praktijk door bovenmatige schulden bij de eigen vennootschap als regulier voordeel in box 2 te belasten.
Bovenmatige schulden
Van een bovenmatige schuld is sprake voor zover het gezamenlijke bedrag aan schulden van de aanmerkelijkbelanghouder en diens partner aan de vennootschap hoger is dan € 500.000. Schulden van verbonden personen (ouders, kinderen en kleinkinderen) die zelf geen aanmerkelijk belang hebben in de vennootschap tellen ook mee, maar alleen voor deze hoger zijn dan € 500.000. Hiermee wil de wetgever voorkomen dat de regeling kan worden omzeild.
Voor wat betreft het begrip ‘schuld’ wordt aansluiting gezocht bij het civiele recht. De situatie kan zich echter voordoen dat een civielrechtelijke schuldverhouding fiscaalrechtelijk als uitdeling wordt gekwalificeerd, omdat reeds bij het aangaan van de schuld duidelijk was dat deze niet kan of niet zal worden afgelost. Een dergelijke schuld telt niet mee voor toepassing van de regeling, omdat reeds heffing in box 2 heeft plaatsgevonden.
Om dubbele heffing te voorkomen wordt de schuldendrempel verhoogd met het bovenmatige deel van schulden waarover in voorgaande jaren belasting is geheven in box 2. Indien het bovenmatige deel van de schulden in jaar 1 € 100.000 bedraagt, wordt de schuldendrempel in jaar 2 derhalve verhoogd tot € 600.000. Bovendien mag bij vervreemding van het aanmerkelijk belang rekening worden gehouden met een zogenoemde vervreemdingskorting ter grootte van het bedrag aan bovenmatige schulden dat in 2022 in de heffing wordt betrokken.
Eigenwoningschulden
Bij de berekening van het bovenmatige deel van de schulden blijven eigenwoningschulden in principe buiten aanmerking, althans voor zover aan de vennootschap een recht van hypotheek is verstrekt. Indien de totale schuld van de aanmerkelijkbelanghouder aan zijn vennootschap € 700.000 bedraagt, waarvan € 300.000 kwalificeert als een hypothecaire eigenwoningschuld, is geen sprake van excessief lenen. Voor toepassing van de regeling wordt dan maar € 400.000 in aanmerking genomen. Wordt de lening niet gedekt door een recht hypotheek, dan telt de eigenwoningschuld wel mee. Per saldo wordt dan een bedrag van € 200.000 in box 2 belast (€ 700.000 - € 500.000).
Bij het voorgaande past de kanttekening dat een recht van hypotheek op grond van overgangsrecht alleen vereist is bij eigenwoningschulden die op of na 1 januari 2022 worden aangegaan. Per 31 december 2021 bestaande eigenwoningschulden worden niet geraakt door deze voorwaarde.
En nu?
Bij dit wetsvoostel kunnen de nodige kanttekeningen worden geplaatst. Waarom blijft een eigen woningschuld alleen buiten beschouwing indien er een hypothecair recht is gevestigd? Wat indien in privé voldoende vermogen aanwezig is om de schuld af te lossen? Wat indien het privé vermogen in stenen zit? Moet de belastingplichtige dan de panden overdragen waarbij de BV tegen overdrachtsbelasting aanloopt? Geldt de vervreemdingskorting ook voor dividenduitkeringen genoten op basis van dit wetsvoorstel na 2022?
Er zijn nog erg veel onduidelijkheden. Wordt vervolgd…
Oprenting ODV
In het kader van het overgangsrecht uitfasering pensioen in eigen beheer, zijn veel pensioenvoorzieningen in eigen beheer (PEB’s) omgezet in oudedagsverplichtingen (ODV’s). Destijds bij de invoering van het wetsvoorstel, werd verkondigd dat de ODV voor een vereenvoudiging zou zorgen. Geen actuariële pensioenberekeningen meer. Dat klopt, maar wij krijgen regelmatig vragen over de oprenting van de ODV. Deze blijkt toch niet zo eenvoudig te zijn. Vandaar hieronder nogmaals een uiteenzetting van hoe de ODV kan/moet worden opgerent.
Oprenting met de marktrente
De ODV moet worden opgerent met de marktrente. Deze is opgenomen in artikel 12.3a Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Het betreft het gemiddelde U-rendement over het voorafgaande boekjaar. Voor de ODV zijn de volgende rentes bekend:
Oprenting 2017: gemiddeld U-rendement 2016: 0,059%
Oprenting 2018: gemiddeld U-rendement 2017: 0,060%
Oprenting 2019: gemiddeld U-rendement 2018: 0,269%
Kan/mag te allen tijde aan het einde van het boekjaar worden opgerent?
In het V&A 17-027 d.d. 29-09-2017 worden 3 situaties onderscheiden:
- De ODV is nog niet ingegaan (uitstelfase);
- Het jaar dat de ODV voor het eerst tot uitkering komt;
- De ODV bevindt zich in de uitkeringsfase.
Uitstelfase
In de uitstelfase kan gekozen worden wanneer de ODV wordt opgerent:
- Op omzettingsverjaardag;
- Per einde van het boekjaar van het eigen beheer lichaam.
Wordt per omzettingsverjaardag opgerent (niet gelijk aan einde boekjaar) dan valt de oprentingsperiode in twee kalenderjaren. Is er bijvoorbeeld omgezet per 1 augustus 2017, dan vindt per 1 augustus 2018 de eerste oprenting plaats. Voor deze oprenting zijn benodigd, het gemiddelde U-rendement 2016 en 2017.
Wordt aan het einde van het boekjaar opgerent en is omgezet per 1 augustus 2017, dan is in 2017 het gemiddelde U-rendement 2016 gehanteerd en de oprenting tijdsevenredig toegepast (korten dan 12 maanden). Voor 2018 kan opgerent worden met het gemiddelde U-rendement 2017.
Tip: kies in de uitstelfase altijd voor oprenting per einde van het boekjaar. Wel zo makkelijk.
Jaar van ingang van de ODV uitkering
In het jaar dat de ODV tot uitkering komt wordt tijdsevenredig opgerent tot ingangsdatum (oprenting korter dan 12 maanden). Met de dan aanwezige reserve wordt de eerste jaaruitkering bepaald. Eerste jaaruitkering = stand ODV op ingangsdatum gedeeld door 20 uitkeringsjaren.
Uitkeringsfase
In de uitkeringsfase mag volgens het V&A niet meer gekozen worden hoe wordt opgerent. De ODV moet jaarlijks op de uitkeringsverjaardag opgerent worden (dus na 1 jaar, na 2 jaar ect). Dit betekent dat in de uitkeringsfase bijna in alle gevallen sprake zal zijn van twee te hanteren marktrentepercentages.
Tip: indien mogelijk laat de ODV ingaan per 1 januari van het jaar van bereiken van de AOW-leeftijd. De jaarlijkse oprenting kan dan samenvallen met het einde van het boekjaar. Stel AOW-leeftijd per 01-07-2020. ODV laten ingaan per 01-01-2020.
Let op: de uitkeringstermijn wordt wel verlengd met een half jaar en wordt 20 jaar en 6 maanden.
Nadat de oprenting op uitkeringsverjaardag is verwerkt, dient de nieuwe jaaruitkering van de ODV bepaald te worden.
Let op: Het bovenstaande betreft de oprenting zoals deze voor de Wet Loonbelasting moet worden gevolgd. Voor de fiscale winstberekening moet volgens het V&A een transitorische passiefpost worden opgenomen op basis van goedkoopmansgebruik. Hierdoor wordt bereikt dat de oprenting wel kan worden genomen in het jaar waarop deze betrekking heeft.
Voor de praktijk
De oprenting van de ODV blijkt toch niet zo makkelijk als ten tijde van het wetsvoorstel werd aangenomen. In de uitstelfase is de makkelijkste keuze, oprenting per balansdatum. Maar met name in de uitkeringsfase blijkt de oprenting als gevolg van het V&A 17-027 toch best lastig te zijn.
Hypotheekrente geen aftrekbare alimentatie
De Hoge Raad oordeelt dat de voor ex-echtgenote betaalde hypotheekrente en premie levensverzekering geen aftrekbare onderhoudsverplichting vormen.
Wat was het geval?
Man en vrouw zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden bezitten samen de echtelijke woning. In 2009 zijn ze gescheiden. De man blijft vooralsnog in de woning wonen en betaalt in 2009, 2010 en 2011 alle hypotheekrente en premie levensverzekering (KEW). De man trekt het door hem betaalde deel dat de ex-echtgenote aangaat af als onderhoudsverplichting. De Hoge Raad constateert dat er geen sprake is van een overeenkomst op grond waarvan de man het aandeel van de ex-echtgenote in de woonlasten betaalt. Evenmin is er sprake van een verplichting op basis een rechterlijke beslissing inzake een alimentatieverplichting. Het door de man betaalde aandeel van de ex-echtgenote in de woonlasten is dan ook niet aftrekbaar bij de man.
Belang voor de praktijk
Het komt in de praktijk vaker voor dat ex-partners bepalen dat degene die achterblijft in de voormalig echtelijke woning de hypotheekrente betaalt. In verband met de fiscale aftrekbaarheid wordt in het echtscheidingsconvenant dan opgenomen dat een deel van de totaal verschuldigde hypotheekrente als alimentatie wordt aangemerkt. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de fiscale gevolgen voor de ex-echtgenote die niet in de woning achterblijft. Als de helft van de hypotheekrente is aan te merken als alimentatie, is er sprake van aftrekbaarheid bij de alimentatieplichtige en belastbaarheid bij de alimentatiegerechtigde. De alimentatiegerechtigde kan vervolgens bij de aangifte inkomstenbelasting een deel van de hypotheekrente in aftrek brengen. Dit kan uiteraard alleen zolang de woning nog als eigen woning is aan te merken. Volgens de regeling bij echtscheiding van artikel 3.111, lid 4, Wet IB 2001 geldt de woning nog gedurende 24 maanden als eigen woning. Na deze periode is de rente voor degene die de voormalig echtelijke woning heeft verlaten niet meer aftrekbaar. Het aandeel in woning en lening verhuizen dan naar box 3.
Ter voorkoming van onaangename fiscale en financiële gevolgen tijdens of na de echtscheiding verdient het aanbeveling advies in te winnen over de vormgeving van afspraken over de voormalig echtelijke woning, de hypotheekrente en de alimentatie.
Geplaatst op 27 maart 2019