Nieuws mei 2019

mei 27, 2019
|
Ingezonden door: super
|
Categorie: Actualiteiten

 

Bewijs dat hypotheekverhoging is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de eigen woning mag door de inspecteur ook na zes jaren nog worden opgevraagd - Wetsvoorstel herziening partneralimentatie aangenomen - Handreiking over kostenonderzoek werkgevers bij vaste kostenvergoeding

 

Bewijs dat hypotheekverhoging is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de iegen woning mag door de inspecteur ook na zes jaren nog worden opgevraagd 

Belanghebbenden hebben de hypotheek op hun eigen woning in 2007 verhoogd met € 93.500 tot een totaalbedrag van € 468.000. Zij hebben de hypotheekverhoging als eigenwoningschuld aangemerkt in de aangiften IB/PVV 2007 en latere jaren en de rente daarin afgetrokken. Belanghebbenden hebben de inspecteur bericht dat de hypotheekverhoging verband hield met een verbouwing van de eigen woning maar dat zij dit niet konden staven met schriftelijke bescheiden. De inspecteur heeft de renteaftrek over de hypotheekverhoging voor 2010 t/m 2012 geweigerd en de eigenwoningschuld op € 374.500 vastgesteld. Volgens Hof Den Bosch heeft de inspecteur echter ten onrechte de renteaftrek over € 93.500 geweigerd. Volgens het hof heeft de inspecteur namelijk, door pas zes jaren na de hypotheekverhoging, en daarmee na het verstrijken van de navorderingstermijn voor 2007, te vragen om schriftelijke bescheiden nadat hij eerst de aangiften van voorgaande jaren had gevolgd, zijn recht die schriftelijke bewijsstukken op te vragen verwerkt. Dit oordeel houdt in cassatie echter geen stand. 

Uit de wet Inkomstenbelasting 2001 volgt volgens de Hoge Raad namelijk niet dat de inspecteur gehouden is de in deze bepaling bedoelde schriftelijke bescheiden binnen zes jaren of binnen de navorderingstermijn op te vragen. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat de inspecteur in andere jaren de aangiften heeft gevolgd. De eigenwoningschuld dient dan ook op € 374.500 te worden gesteld.

 

Belang voor de praktijk

Als gevolg van dit arrest van de Hoge Raad kan de inspecteur de bonnen die het bewijs vormen voor een hypotheekverhoging in feite gedurende 30 jaar opvragen. Bewaar ze dus goed! 

 

Wetsvoorstel herziening partneralimentatie aangenomen

De Eerste Kamer heeft 21 mei ingestemd met het wetsvoorstel herziening partneralimentatie. Het initiatiefvoorstel van de Tweede Kamerleden Van Wijngaarden (VVD) , Kuiken (PvdA) en Groothuizen (D66) beperkt de duur van de partneralimentatie.

De duur van de partneralimentatie wordt de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaar. Daarop zijn twee wettelijke uitzonderingen: langdurige huwelijken en huwelijken met jonge kinderen.

Bij huwelijken langer dan vijftien jaar, waarbij de leeftijd van de alimentatiegerechtigde ten hoogste tien jaar lager is dan de AOW-leeftijd, wordt de duur van de partneralimentatie maximaal tien jaar. Alimentatiegerechtigden van 50 jaar en ouder die langer dan vijftien jaar zijn getrouwd, hebben recht op tien jaar alimentatie. Deze extra maatregel vervalt na zeven jaren. Bij huwelijken met kinderen, die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt, wordt de duur van de partneralimentatie maximaal twaalf jaar.

In het voorstel is een hardheidsclausule voor schrijnende gevallen opgenomen en is voorzien in overgangsrecht. Ook worden de berekeningen van de behoefte en draagkracht, die aan de beschikking over het verstrekken van levensonderhoud ten grondslag liggen, verstrekt aan de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden.

 

Inwerkingtreding

Lopende alimentatieverplichtingen worden niet geraakt door de nieuwe wet. De nieuwe regels zijn slechts van toepassing op een uitkering tot levensonderhoud die op of na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herziening partneralimentatie tussen partijen is overeengekomen.

De nieuwe regels gaan vanaf 2020 gelden.

 

Handreiking over kostenonderzoek werkgevers bij vaste kostenvergoeding

Voor gerichte vrijstellingen en intermediaire kosten mag een werkgever een vaste, onbelaste kostenvergoeding geven aan zijn werknemers, die niet ten koste gaat van de vrije ruimte. De werkgever moet dan wel vooraf onderzoek doen naar de kosten die werknemers werkelijk maken. De Belastingdienst heeft hierover een handreiking uitgebracht. Daarin staat dat de vaste kostenvergoeding loon van de werknemer is als de werkgever geen kostenonderzoek doet. Als de werkgever de vaste kostenvergoeding aanwijst als eindheffingsloon, gaat dat ten laste van de vrije ruimte. Kosten die niet gericht zijn vrijgesteld en die geen intermediaire kosten zijn, gaan altijd ten laste van de vrije ruimte als deze worden aangewezen als eindheffingsloon. Voor deze kosten hoeft dus geen kostenonderzoek te worden gedaan. Als de vergoeding niet worden aangewezen als eindheffingsloon, dan hoort deze tot het loon van de werknemer.

 

 

Geplaatst op 27 mei 2019